Tagarchief: veen g. van der

Herdenkingspenning Gerrit van der Veen en Frans Duwaer – Steenwijk

Hildo Krop Museum, Steenwijk

1944

gebakken aarde, 8,2 cm

In 1944 ontwierp Hildo Krop een penning ter herinnering aan Gerrit van der Veen en Frans Duwaer. Het Hildo Krop Museum heeft door een schenking in 2021 deze penning in bezit gekregen. Ook de originele mallen zijn in de collectie van het museum aanwezig, zowel in gips als in gietijzer. Aan de voorzijde van de penning  staan twee mannen met een vaandel en de tekst ‘IN MEMORIAM G.J. V.D. VEEN EN FR. DUWAER’. Aan de andere zijde: een  uit de grond stekende arm met in de vuist een brandende fakkel, met de tekst :’10 juni 1944 HOUDT DE FAKKEL BRANDENDE’.

In de zomer van 1942 werd de Persoonsbewijs centrale  opgericht door o.a. Gerrit van der Veen. Deze P.C.B. was een Nederlandse ondergrondse organisatie die tijdens de Tweede Wereldoorlog het verzet en onderduikers voorzag van vervalste persoonsbewijzen. De centrale werkte als een overkoepelend orgaan van vervalsingsfirma’s. Vervalsingen werden geleverd op bestelling, vooral van collega-verzetsorganisaties. Het vervalsingswerk werd gedaan door vaklieden, zoals Frans Duwaer, de directeur van een bloeiend drukkersbedrijf in Amsterdam. Een meesterdrukker en een Nederlander met het hart op de juiste plaats. Zijn vriend de beeldhouwer Gerrit Jan van der Veen, die ook handig was met de tekenpen, zorgde voor het grafisch werk. Moeilijk, maar ook gevaarlijk werk. Zij leverden een dermate goed product af, dat het niet van echt was te onderscheiden. Dit alles werd in het diepste geheim gedaan. Twee jaar lang heeft Frans Duwaer zijn zondagen aan dat drukken gegeven, want het moest gebeuren als er niemand in de drukkerij was. Er mocht ook geen spoor achterblijven van het clandestiene werk. Aan het einde van de werkdag moest alles weer precies op zijn plaats gelegd worden als voorheen. In deze jaren zijn zestig- tot zeventigduizend persoonsbewijzen gedrukt— om nog maar niet te spreken van de duizenden andere falsificaties: ‘Ausweise’, zegeltjes en Ariërverklaringen. Ze werden verspreid over heel het land. De S.D. had wel iets door. In een rapport gaven ze openlijk toe dat de vervalsingen zo goed zijn, dat alleen deskundigen na een nauwkeurig onderzoek de afwijkingen konden vaststellen. Begin 1944 hadden ongeveer honderd mensen een dagtaak bij de P.B.C.. Omstreeks Pasen 1944 ging het mis. Gerrit van der Veen werd opgepakt. Ondanks de waarschuwingen uit zijn omgeving bleef Frans Duwaer in Amsterdam. Hij wilde de zaak niet in de steek laten. Begin juni werd hij aangehouden bij een simpele persoonsbewijscontrole. Binnen zestig uur na zijn aanhouding was zijn vonnis al bekend. Gerrit van der Veen en Frans Duwaer werden samen met vijf anderen op 10 juni 1944 in de duinen bij Overveen gefusilleerd.

Deze door Hildo Krop in 1944 ontworpen penning is gemaakt, ter herdenking aan deze twee grote verzetshelden.  De in gebakken aarde uitgevoerde herdenkingspenning is waarschijnlijk uitgereikt aan leden van de P.B.C. met het verzoek om toch vooral door te gaan met het illegale werk en de fakkel brandend te houden.  

bronnen: J. Berkovits; Wikipedia

P 12 – Gerrit van der Veen penning – Steenwijk

Hildo Krop Museum, Steenwijk

1945

brons, diameter 6 cm

DOOR HECHT VERZET
DE KUNST GERED
VAN NAZI-SMET

In september/oktober 1945 werd in het Rijksmuseum in Amsterdam de tentoonstelling Kunst in Vrijheid gehouden. Dit was een tentoonstelling van werken van Nederlandse beeldende kunstenaars die tijdens de bezetting de Kultuurkamer hadden afgewezen. Ter gelegenheid van deze tentoonstelling werd er een prijsvraag uitgeschreven voor een ontwerp van penning als aandenken aan de omgekomen verzetsstrijder Gerrit van der Veen. Hildo Krop stuurde ook een ontwerp in en won de prijs. Deze herdenkingspenning werd uitgereikt aan de Nederlandse kunstenaars die aan de tentoonstelling hadden deelgenomen. Ook kregen 25 Amerikaanse kunstschilders de penning als dank voor wat zij voor Nederlandse kunstenaars in de Tweede Wereldoorlog hadden gedaan.

Gerrit van der Veen weigerde als beeldhouwer, net als o.a. Hildo Krop, lid te worden van door de Duitsers ingestelde Kultuurkamer. Van der Veen werd zelfs leider van een actiegroep tegen deze kamer, met als gevolg dat hij al snel gearresteerd werd. Na zijn vrijlating dook Van der Veen onder. Hij was zeer actief in het verzet en was leider van een uitgebreid verzetsnetwerk. Na de overval op het Huis van Bewaring in Amsterdam in mei 1944 werd hij opgepakt. Begin juni 1944 is hij in de duinen bij Overveen gefusilleerd. Van der Veen ligt begraven op de erebegraafplaats in Overveen.

bronnen: Hildo Krop Penningen, Pieter Jonker/Emmy Lagerweij-Polak, 2014; Wikipedia

P 9 – Legpenning met afbeelding van beeldhouwer – Steenwijk

ca. 1935

Hildo Krop Museum, Steenwijk

legpenning - foto: loek van vlerken 25.06.2012detail legpenning - foto: loek van vlerken 25.06.2012detail legpenning - foto: loek van vlerken 25.06.2012

brons,  Ø 10 cm

Hildo Krop is vooral bekend door zijn sculpturen die hij in en voor Amsterdam ontwierp. Dat hij tussen zijn grotere werken ook penningen heeft gemaakt is veel minder bekend. Veelal waren dit opdrachten, zoals van bijvoorbeeld voor de Bond Nederlandse Architecten, Senaatspenning, Architectura et Amicitia-penning en de Gerrit van der Veen-penning. Vrije penningen heeft Krop slechts weinig ontworpen. Eén van deze vrije ontwerpen voor een penning ontstond rond 1934/35. Hij maakte een vrij grote penning met een stoere beeldhouwer met klompen aan zijn voeten en een hamer en een beitel in zijn handen. Hoogst waarschijnlijk wilde hij zichzelf uitbeelden. In de collectie van het Hildo Krop Museum bevindt zich een gipsen reliëf (Ø 15,5 cm) met een zelfde lopende figuur met drie bloemetjes in zijn rechterhand, vermoedelijk uit de zelfde periode als de legpenning. Het figuur op het gipsen reliëf is duidelijk een karikatuur van Krop zelf met zijn stekeltjes haar en zijn gigantische wenkbrauwen.

bron: Hildo Krop Penningen, Pieter Jonker/Emmy Lagerweij-Polak, 2014

B 75 – Gemeentelijke MMS voor meisjes – Amsterdam

Gerrit van der Veenstraat 99, Amsterdam

1928-30


beeldjes tussen de bogen aan de lange zijde van de gymzaal

staande man met rol in rechterhand - foto: loek van vlerken 21.01.2011a. pijlerbekroning zijde Anthonie van Dijckstraat:
wijdbeens staande man met opgerold document in rechterhand
Franse kalksteen, ca. 100 cm (volgens TNO- Geologische Dienst Nederland is dit onjuist. Naar de mening van deze dienst is het beeld gehakt uit Duitse tufsteen (vulkanische steen uit de Eifel).

man met sikkel en pikhaak - foto: loek van vlerken 21.02.2011
fortuna (amor) - foto: loek van vlerken 21.02.2011
beelden op toren - foto: loek van vlerken 21.02.2011

b. 2 beelden op toren:
1. man met sikkel en pikhaak
2. Fortuna (volgens Lagerweij-Polak: ‘Amor’)
brons, 130 cm

jan sluijters - foto: loek van vlerken 10.08.2018springend hert - foto: loek van vlerken 10.08.2018springend paard - foto: loek van vlerken 10.08.2018zijgevel - rubensstraat - foto: loek van vlerken 10.08.2018c. beeldjes aan baksteen-bogen zijde Rubensstraat:
1. de schilder Jan Sluyters
2. opspringend hert
3. springend paard
gebakken aarde, ca 52 cm

clown op gymnastiektoestel - foto: loek van vlerken 21.01.2011clown op gymnastiektoestel - foto: loek van vlerken 10.08.2018tennister, roeister, clown - foto: loek van vlerken 10.08.2018d. beeldjes tussen bogen, lange zijde gymzaal:
1 clown op gymnastiek toestel (4x)
2. staand meisje met roeispaan (3x en 1x aan de Gerrit van der Veenstraat)
3. staand meisje met tennisracket (3x)
gebakken aarde, 44 cm


e. beeld boven fontein op pijler: faun
gebakken aarde, 94 cm

f. sproeier in de vorm van faun met slang
gebakken aarde, 65 cm

architect: N. Lansdorp

paul koning 'de denker'- foto: loek van vlerken 20.01.2011han wezelaar 'moeder en kind' - foto: loek van vlerken 20.01.2011Het gebouw van de voormalige Gemeentelijk Middelbare Meisjesschool (nu Gerrit van der Veen College) aan de Gerrit van der Veenstraat in Amsterdam telt een groot aantal kunstwerken. Naast de twee beelden van Han Wezelaar en Paul Koning bezit het gebouw beeldhouwwerken van Hildo Krop.
De ingang van het gebouw aan de Gerrit van der Veenstraat wordt gemarkeerd door een smalle, hoge toren. Volgens het ontwerp zou aan de linkerzijde van deze toren een tweede school gebouwd worden, maar  werd niet uitgevoerd. Bovenop de toren staan twee bronzen beelden van Hildo Krop: een man met sikkel en pikhaak en Fortuna (volgens Lagerweij-Polak ‘Amor’). De naam van het beeld ‘Amor’ roept  vraagtekens op. Deze ‘Amor’ lijkt  veel meer op een ‘Fortuna’ met een bollend zeil (zie ook B117). Samen met de man met werkatributen zou het devies van dit beeldenpaar dan kunnen zijn: ‘Met hard werken en een beetje geluk, kan je ver komen’.

Verder zijn er aan de gevel verschillende beeldjes van gebakken aarde. In 1925 boetseerde Krop voor zijn zoontje een olifant en bakte het daarna in de potkachel. Hij vond dat zo leuk dat hij, om de techniek beter te kunnen beheersen, een jaar lang keramiek lessen ging volgen in de Quellinusschool in Amsterdam. De techniek ging hij regelmatig toepassen bij opdrachten van de gemeente aan verschillende gebouwen. Ook het nieuwe Gemeentelijke Middelbare Meisjesschoolgebouw voorzag hij aan alle kanten met kleine beeldjes van gebakken aarde. Aan de Gerrit van der Veenstraat, vlak bij de hoek met de Rubensstraat: een meisjesfiguur. In de Rubensstraat: De schilder Jan Sluijters, een opspringend hert en springend paard. In de Anthonie van Dijckstraat plaatste hij een serie beeldjes tussen de bogen aan de lange zijde van de voormalige gymzaal: Clown op gymnastiektoestel, Staand meisje met roeispaan en Staand meisje met tennisracket.
In de tuin vinden we nog twee werken van gebakken aarde van Krop: een faun boven op een bakstenen pijler. Aan de voet van deze pijler staat nog een sproeier in de vorm van een faun met een slang. Deze tuinbeelden zijn eind 2021 herontdekt. Lange tijd waren ze verborgen, enerzijds door overmatige boomgroei en anderzijds, bij de sproeier, door een bouwwerk voor het beeldje. Hiervan zijn nog resten in de vorm van kit terug te vinden.
Vóór het beeldje ‘faun met slang’ was oorspronkelijk een bassin geplaats waarin water gesproeid werd vanuit de bek van de slang.

In de Anthonie van Dijckstraat is ook nog een kalkstenen beeldje te vinden: een staande man met rol in rechterhand.

Het blijkt echter dat er nog meer beeldhouwwerk van Krop aan dit gebouw gezeten heeft, gezien de krantenfoto uit de Telegraaf van 19 juli 1930 die net na het voltooien van het pand genomen is. Een meisje met een hertje aan haar voeten en hoger aan de toren staat een man die een vogel laat vliegen. Van dit laatste beeld zijn nog resten aan de toren waarneembaar.torenbeelden - foto: telegraaf 19.07.1930

restant beeld aan de toren - foto: loek van vlerken 10.08.2018

 Gedurende de bezetting hebben de Duitsers in 1940 het pand in beslag genomen en tot hoofdkwartier van de Sicherheitsdienst (SD) gemaakt. Op 26 november 1944 werd het gebouw getroffen door een geallieerde bomaanval, die beperkte schade aan dit gebouw aanrichtte, maar vooral zo’n dertig huizen verwoestte.
euterpestraat 1944 - foto: hildo krop museumMijn oorspronkelijke vermoeden dat de pijlerbekroning aan de toren bij dit bombardement verloren is gegaan blijkt niet juist. Een foto uit het Stadsarchief van ca. 1951 laat het herstelwerk van het bombardement zien.

gerrit van der veenstraat - foto: beeldbank stadsarchief ca. 1951
De foto toont dat het beeld aan de toren hier nog aanwezig is. Waarschijnlijk was er sprake van verval. Krop gebruikte vermoedelijk voor dit beeld inferieure Franse kalksteen of Duitse tufsteen, net als de pijlerbekroning aan de Anthonie van Dijckstraat. Ook dit beeld van een wijdbeens staande man met opgerold document in rechterhand is niet in al te beste staat. De foto van januari 2011 laat het opgerold document nog zien; op de foto van augustus 2018 blijkt er alleen nog een stompje arm overgebleven.

foto's: loek van vlerken - links 21.01.2011 - rechts 01.08.2018

Vanwege het oorlogsverleden werd de straat, die voor en tijdens de oorlog Euterpestraat heette, na het einde van de oorlog hernoemd naar de beeldend kunstenaar en verzetsstrijder Gerrit van der Veen.

bronnen: Wikipedia; Delpher; TNO- Geologische Dienst Nederland.

biografie Hildo Krop

plaquette aan het geboortehuis van Hildo Krop

.

JEUGD
Hildebrand Lucien (Hildo) Krop werd geboren op 26 februari 1884 in het Overijsselse Steenwijk. Een bronzen plaquette uit 2000 aan zijn geboortehuis in de Oosterstraat 11, gemaakt door de beeldhouwer Jan Krikke, herinnert hieraan. Hildo groeide op in een banketbakkersgezin. Het gezin bestond uit twee zoons en vier dochters. Bovendien telde dit gezin nog een vroeg wees geworden nichtje en inwonend personeel. De vader van Hildo Krop kwam uit een protestants milieu, maar keerde de kerk de rug toe. Hij bezocht, soms in het gezelschap van zijn beide zoons, bijeenkomsten waar mensen als F. Domela Nieuwenhuis en Pieter Jelles Troelstra spraken. Hier ontstond bij de jonge Hildo de kiem voor het socialisme. Het kunstzinnig talent had Hildo van moeders kant. Als jonge vrouw speelde ze evenals haar man bij de amateurtoneelvereeniging. Zijn grootvader Hendrik Cordes was horlogemaker, fotograaf en tekenleraar.
Hoewel Hildo goed kon leren, zat hij niet graag op school. Het leek daarom voor de hand liggend dat hij werd voorbereid om de bakkerij van zijn vader over te nemen, temeer omdat zijn oudere broer wèl wilde doorleren.

1898

OPLEIDING BANKETBAKKER / KOK
Met veertien jaar leerde hij van zijn vader de eerste beginselen van het bakkersvak. Een jaar later ging hij, zoals dat in die tijd de gewoonte was, elders praktijkervaring op te doen. Bij bakker Willemse in Leiden liep hij stage. ‘s Avonds ging hij boetseerlessen volgen om marsepeinfiguren te kunnen maken. In 1901 ging hij als tweede bediende werken bij een joodse bakker in de Amsterdamse Utrechtsestraat. In 1902 vertrok hij naar de stad Groningen om daar te gaan werken bij een banketbakkerij aan de Groote Markt. Twee jaar daarna ging hij ter vervolmaking van zijn bakker-kok-opleiding naar Brussel. Hier kreeg hij een betrekking bij een patisserie aan de chique Avenue Louise. In zijn vrije tijd ging de jonge Krop vaak de stad in om de vele beeldhouwwerken van Brussel te bewonderen van onder anderen Constantin Meunier en Jef Lambeaux.

1902 bakkersgezel in Groningen – Krop 2e v.l.

ENGELAND
Na allerlei omzwervingen in Frankrijk en Italië, waar hij baantjes had als banketbakker, kok en balensjouwer in de haven, kreeg hij in 1906 in Engeland werk als kok op het historische buiten Well Hall in Eltham, Kent. Het was een cultureel en politiek bewust milieu waarin hij terecht kwam. Krops werkgevers, Sir Hubert Bland en Edith Nesbit, ontvingen veel gasten, waarvoor Krop diners bereidde. Onder deze gasten waren veel kunstenaars en ‘Fabians’. Sir Hubert Bland was een vooraanstaand lid van de Fabian Society, een vereniging van democratisch gerichte socialisten uit de ontwikkelde middenklasse. Ondanks de vele diners, had Krop soms tijd om wat te schilderen. Met deze bezigheid was hij al in Steenwijk begonnen in het atelier van zijn grootvader Cordes. Mevrouw Bland raakte geïnteresseerd in Krop toen ze hem bezig zag met een zelfportret. Zij nodigde hem uit huiselijke bijeenkomsten bij te wonen, waar onder andere Bernard Shaw kwam. Ook bracht ze Krop in contact met de schilder/lithograaf Gerald Spencer Pryce. Hij raadde Krop aan schilderlessen te nemen. Dit was een zaadje dat in vruchtbare bodem viel. Krop nam ontslag bij de Blands en volgde een zomercursus op de Heatherly’s of Fine Art in Londen.

RIJKSACADEMIE
Eenmaal terug in Nederland, hij was ondertussen een goed opgeleide banketbakker, liet Hildo zijn ouders weten dat hij toch liever kunstenaar wilde worden. Eind 1907 vertrok hij opnieuw naar Frankrijk om er teken- en schilderlessen te gaan volgen aan de vrije Académie Julien in Parijs. In deze periode begon hij tevens met het boetseren van volkstypen. Omdat hij in zijn directe omgeving meer waardering ondervond voor zijn kleifiguren dan voor zijn teken- en schilderwerk, verschoof zijn ambitie in toenemende mate naar het beeldhouwen. Om die reden meldde de 24 jarige Krop zich in 1908 aan als leerling aan de Rijksacademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam. In 1911, na het behalen van het einddiploma van de Rijksacademie, schreef Krop zich in voor de Prix de Rome met een in gips uitgevoerde schets (Cain door de pijl van Lamech gedood – V 3). Hij behaalde hiermee de tweede prijs.

1910-11

BEGINPERIODE
Hoewel aan de zilveren medaille van de Prix de Rome geen jaargeld was verbonden, kreeg Krop toch de gelegenheid zich gedurende een jaar in het buitenland te oriënteren. De winter van 1911-1912 bracht hij door in Berlijn, waar hij lessen volgde aan de Kunstgewerbeschule, een kunstnijverheidsopleiding. Hier leerde hij onder meer de techniek van het snijden in leisteen, een vaardigheid die hem later van pas zou komen bij het vervaardigen van penningen. Via Rome en opnieuw Parijs vestigde de jonge kunstenaar zich eind 1912 definitief in Amsterdam om zich verder te bekwamen in verschillende technieken. Het hakken in steen had hij niet geleerd aan de Rijksacademie. Die opleiding bestond nog niet en zou pas in 1914 als onderdeel van de beeldhouwopleiding ingevoerd worden. Zijn vriend John Rädecker, zoon van een steenhouwer en inmiddels zelf een bedreven bewerker van steen, had hem al eerder de beginselen en de fijne kneepjes van het hakken in verschillende steensoorten geleerd. Om in zijn levensonderhoud te voorzien ging hij werken als meubelmaker-in-opleiding bij de Amsterdamse meubelmaker W. Gieben. Hier kreeg hij een gedegen opleiding als meubelmaker. Van de voorman Anton Stoltz leerde Krop de techniek van het houtsnijden. Bijzonder is dat deze Stoltz later veel werk van Krop zou gaan uitvoeren als voorman in het atelier van Krop .

GEZIN
In 1914 trouwde Krop met Mien Sleef. Krop was een regelmatige bezoeker van liederen-avonden, waar gezongen werd door amateurs. Op een van deze avonden heeft Krop Mien Sleef leren kennen. Zij was de dochter van de voorzitter van de Amsterdamse SDAP-afdeling en typograaf J.W. Sleef. De omgang met het gezin Sleef zal Krops’ politieke vorming ongetwijfeld hebben beïnvloedt. Anders dan Krop die goedaardig van karakter was, hoewel hij zeer boos kon worden, had Mien een felle en fanatieke natuur. Naast hun twee kinderen Helen  en Johan, die voorspoedig opgroeiden, overleed hun derde kind Hein al heel jong. Vanaf 1920 woonde het gezin naast het atelier aan de Plantage Muidergracht.

 SCHEEPVAARTHUIS
De architect Piet Kramer introduceerde in 1914 Hildo Krop bij de architect van het nog te bouwen Scheepvaarthuis, J. M. van der Meij. Hierdoor kwam het contact tot stand tussen Krop en de eerstverantwoordelijke beeldhouwer van het Scheepvaarthuis, H. A. van den Eijnde. De uitvoering van het beeldhouwwerk aan het Scheepvaarthuis werd verzorgd door een groep beeldhouwers onder leiding van Van den Eijnde met als zijn eerste assistent Hildo Krop.
Het werk aan het Scheepvaarthuis was voor de ontwikkeling van Krop van grote betekenis. Hij leerde hier het bewerken van een ongelofelijke verscheidenheid aan materialen: van gebakken aarde tot graniet, van gips en hout tot lood en ijzer. Maar eigenlijk was het werk aan het Scheepvaarthuis voor alle beeldhouwers van groot belang. Hier werd voor het eerst in Nederland door de beeldhouwers met luchtdrukhamers gewerkt.

PUBLIEKE WERKEN
De door Krop verrichtte werkzaamheden aan het Scheepvaarthuis trokken zo de aandacht van A.W. Bos, de directeur van de Amsterdamse Gemeentelijke Dienst der Publieke Werken, dat hij de wethouder verzocht hem te machtigen een regeling te treffen, waarbij Krop een gedeelte van zijn tijd en werkkracht ter beschikking zou kunnen stellen voor belangrijke werken die bij de Dienst in uitvoering waren. Het honorarium was fl. 7,50 per halve werkdag, inclusief de atelierhuur aan de Plantage Muidergracht. Bovendien werd het loon van de uitvoerders evenals de huur van de benodigde hakmachines door de gemeente betaald. Er werd bepaald dat Krop voor elke opdracht een ontwerp in klei en een gipsafgietsel diende te leveren en uiteraard het definitieve werk, dat meestal gehakt werd in steen. Dit voorstel werd 16 juni 1916 bekrachtigd en nooit meer gewijzigd, op de honorering en een onderbreking gedurende de Tweede Wereldoorlog na. Gedurende dit dienstverband zijn heel veel werken tot stand gekomen. Aan veel  scholen en andere openbare gebouwen in de stadsuitbreidingswijken die tussen de beide wereldoorlogen werden gebouwd, werd beeldhouwwerk van Krop toegepast. Maar ook aan de Amsterdamse bruggen ontstond werk van Krop. Begin twintigste eeuw werden in Amsterdam in de nieuwe wijken aan de rand van de stad maar ook in het centrum, vanwege de toename van het verkeer, veel bruggen gebouwd en verbouwd. Voor meer dan twintig bruggen, bijna allemaal ontworpen door de architect Kramer (die evenals Krop een dienstverband had bij dezelfde gemeentelijke dienst), heeft Krop beeldhouwwerk gemaakt. Door de samenwerking met verschillende architecten in Amsterdam, kreeg Krop ook regelmatig opdrachten aan bouwbeeldhouwwerk elders in het land. Voor bankgebouwen, kerken, scholen, woningcomplexen en winkels maakte hij de meest uiteenlopende sculpturen.

SOCIALISME
In zijn jeugd had Hildo Krop, aan de hand van zijn vader, de socialistische leider van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij, Pieter Jelles Troelstra horen spreken. Dit maakte een blijvende indruk op hem. Omstreeks 1908 werd hij lid van de SDAP. Dit lidmaatschap duurde echter maar tien jaar. Krop verliet de SDAP in 1918 omdat in het socialistische dagblad ‘Het Volk’ een oproep stond om de negende Duitse oorlogslening te steunen. De pacifist Krop was van mening dat hij van een dergelijke partij geen lid meer kon zijn. Krop is na zijn vertrek bij de SDAP naar eigen zeggen nooit meer lid geweest van een politieke partij, ondanks zijn sterke communistische sympathieën.
Krop was een overtuigd strijder voor een betere samenleving met meer gelijkheid en solidariteit. Het socialisme heeft Krop in veel van zijn werk inspiratie gegeven. In het werk van de socialistische schrijvers als Abraham van Collem, C.S. Adama van Scheltema en Herman Gorter vond Krop gedreven medestanders om via hun werk de arbeiders de weg naar een beter leven te wijzen. Met name het gedicht ‘Pan’ van Gorter heeft een sterke stempel gedrukt op het werk van Krop. Tussen 1918 en 1931 vervaardigde hij meer dan vijfentwintig werken in de openbare ruimte waarin een prominente rol voor de faun wordt ingeruimd. Krops faunen, saters en Panfiguren zijn rechtstreeks terug te voeren op Gorters episch gedicht, dat in kringen van socialisten een grote faam had. In dit werk wordt door toedoen van Pan een omwenteling tot stand gebracht, waarin het kapitalisme wordt overwonnen en de arbeiders betere leefomstandigheden krijgen.

BAUHAUS
Rond het begin van de jaren twintig begon Krop bekendheid te krijgen en werd zijn werk ook in het buitenland getoond, onder meer op de tentoonstelling ‘Holländische Kunst’ in Berlijn. Walter Gropius, de eerste directeur van Bauhaus in Weimar, zag zijn werk en vroeg Krop aan het Bauhaus les te komen geven, omdat hij in hem zijn eigen levensidealen herkende. Krop ging serieus in op het voorstel van Gropius en reisde naar Weimar. De tegenstellingen binnen het Bauhaus begonnen echter  in 1921 al duidelijk te worden en de politieke situatie in Duitsland was onstabiel. Daarnaast had Krop het eigenlijk best naar zin in Amsterdam met zijn werk voor de gemeente. Het aanbod van Gropius werd door Krop afgewezen.

circa 1925

MONOPOLIEPOSITIE
In de loop van de jaren twintig werden er verschillende keren bezwaren geuit tegen de monopoliepositie van Krop binnen Publieke werken. Voor het eerst was dat in 1923, toen een slechter wordende economie de toepassing van beeldende kunst aan gebouwen bedreigde. Er werd bepleit bij de afdeling Kunstzaken van de gemeente, ook anderen dan Krop in de gelegenheid te stellen voor de gemeente te werken. Het verantwoordelijk hoofd van de afdeling Gebouwen, Allard Remco Hulshoff, stelde zich op het standpunt dat hij evenals andere architecten het recht had zelf uit te maken met welke beeldhouwer hij wilde samenwerken. In 1928 volgde opnieuw een dergelijk incident. De commissie van Bijstand voor de Kunst achtte het niet in het belang van de stad om alle sculpturen door dezelfde beeldhouwer uit te laten voeren. Men vond dit ook oneerlijk tegenover andere beeldhouwers die nooit een kans kregen. Hulshoff was van mening dat de commissie een verkeerde indruk had van de omvang van het aan Krop opgedragen werk. Deze was niet zodanig, dat de kwaliteit er onder zou lijden. Hij wees ook op de snelle uitvoering van het werk door Krop. Bovendien, en dat was wellicht de voornaamste reden, was de verstandhouding tussen de gemeente en Krop uitstekend te noemen. Ook in latere jaren zou de positie van Krop nog enige malen ter sprake komen in de gemeenteraad. In 1929 had de gemeente oog voor noodlijdende kunstenaars en liet men naast Krop nog negen andere beeldhouwers beeldhouwwerk ontwerpen voor een brug. Voor deze brug ontwierp Krop wel het belangrijkste beeld, een steigerend paard met tussen de voorbenen een klein meisje (B 82). Het is de verbeelding van ‘De onbevangenheid der mensen tegenover het leven’ en is een van de bekendste werken van Krop geworden. De andere negen beeldhouwers maakten beeldjes die zich bevinden in het plantsoen langs de waterkant. Ook aan een brug aan de Jan van Galenstraat (B 94) zouden meerdere beeldhouwers hun bijdrage leveren: naast Krop, Jaap Kaas, Jan Trapman en Hubert van Lith. Het werk van verschillende kunstenaars bleek te heterogeen om zo dicht op elkaar geplaatst te worden, vond de wethouder van Kunstzaken. In principe leek daarmee de positie van Krop veilig gesteld, maar de praktijk bleek anders.

NIEUWE ZAKELIJKHEID
Langzamerhand verminderde de behoefte aan bouwbeeldhouwkunst sterk. Dit had niet alleen te maken met de verslechterende economische omstandigheden. De Amsterdamse school maakte plaats voor de bouwstijl van de Nieuwe Zakelijkheid. Na 1932 werd bouwbeeldhouwwerk niet meer toegepast en het sculptuur werd steeds meer een autonoom element bij een gebouw. Veel van deze sculpturen hebben een klassieke, strenge uitstraling. Ook de maatvoering had meer relatie tot het gebouw. Dit betekende voor Krop een ander soort opdrachten, zoals het standbeeld van Erasmus (B 89) bij de ingang van het Vossius-gymnasium.

circa 1934

SOVJET-UNIE
Met veel andere kunstenaars keek Krop met enthousiasme naar de Russische Revolutie en de jonge Sovjet-staat. Een staat waar de arbeider het voor het zeggen zou hebben. Dat Krop geen lid van de communistische partij werd, had meer een pragmatische reden. Hij wilde zijn positie als stadsbeeldhouwer niet in gevaar brengen. Het echtpaar Krop bewoog zich echter wel in communistische kringen. Voor De Tribune maakte hij in de jaren twintig politieke houtsneden en bij het tienjarig bestaan van de Sovjet-Unie ontwierp hij een legpenning (P 5). Ook ontstond er van zijn hand een portretbuste van Lenin (V 89), die zijn verdere leven in zijn atelier pronkte. In 1935 ging Krop op uitnodiging van de WOKS (een Russische vereniging voor culturele betrekkingen met het buitenland) naar de Sovjet-Unie. De bedoeling was dat hij een maand in Moskou zou verblijven, het werden drie maanden. De bereidheid van het echtpaar Krop om inlichtingenagenten van de Sovjet-Unie van dienst te zijn, wordt gesuggereerd door Igor Cornelissen in zijn boek ‘De GPOe op de Overtoom’. Krop maakte kennis met geheim agent Ignace Reiss. Hildo en Mien Krop waren wel gesteld op deze Reiss (of Poretsky, of Meneer Ludwik) en er ontstond een vriendschappelijke relatie, die onder meer resulteerde in een indringende portretbuste van deze ‘meneer Ludwik’ (V 106). Krop gaf na de oorlog in gesprekken met de Binnenlandse Veiligheidsdienst weinig prijs over deze vriendschap. Een gepensioneerde ambtenaar van de BVD laat in het boek van Cornelissen weten: “Hildo was geen apparatsjik. Hij was politiek niet zo slim, hij was vooral een idealist. Ons idee was dat zijn vrouw Mien er veel dieper in stak.”

TWEEDE WERELDOORLOG
In mei 1941 werd de discussie over de monopoliepositie van Krop voor de derde keer geopend, dit keer door de wethouder van Kunstzaken J. Smit. Deze wethouder was lid van de al voor de oorlog opgerichte Nederlandse Cultuurkring, die sympathiseerde met de gedachte van een nationalistische cultuur en die zich afzette tegen de antifascistische beweging. Door de gemeente was inmiddels besloten dat elke kunstenaar zou kunnen inschrijven op kunstwerken aan bouwwerken. Al op 20 mei 1941 werd de directeur van Publieke werken verzocht om met spoed op te geven welke opdrachten aan Krop in een zodanig stadium verkeerden, dat ze alsnog zouden kunnen worden geannuleerd. Op 10 juni antwoordde directeur De Graaf, dat Krop geen werk in voorbereiding of uitvoering had, maar dat drie opdrachten zich in een dergelijke fase bevonden, dat ze redelijkerwijs niet meer konden worden teruggedraaid. Dit betrof beeldhouwwerk aan de bruggen aan het Vondelpark (B 109), Weesperplein (B 111) en Parnassusweg (B 114). De ontslagbrief aan Krop is gedateerd 14 juli 1941.
In de Tweede Wereldoorlog waren het vooral de beeldhouwers, en dan met name de Amsterdamse leden van de NKB, die protesteerden tegen het Kultuurkamerbeleid van de Duitse bezetter. Toen begin 1942, tijdens een vergadering van de NKB enkele beeldhouwers met Duitse sympathieën, overwogen om toch maar te tekenen voor de Kultuukamer, verlieten Gerrit van der Veen, Fred Carasso, Leo Braat en Hildo Krop de bijeenkomst, waarbij penningmeester Braat de kas meenam. Het geld zou voornamelijk worden gebruikt om kunstenaars in moeilijkheden financieel te kunnen helpen. Krop werd later nog gepaaid om lid te worden van de Kultuurkamer, waarbij hem herstel van de werkverhouding en een belangrijke opdracht in het vooruitzicht werd gesteld. Krop weigerde resoluut. Hij zou nog liever weer als kok gaan werken. Gedurende de oorlog kreeg Krop alleen een paar privé-opdrachten en maakte veel vrij werk. Hoewel het bekend was dat Krop er een antifascistische mening op na hield, werd hij pas in januari 1944 opgeroepen om te worden verhoord door de Duitse politie. Hoewel van veel kanten Krop het advies kreeg om onder te duiken, meldde hij zich toch bij het hoofdkwartier van de SS in de Euterpestraat in Amsterdam. Hij werd gedurende drie uur verhoord door een Nederlander in het bijzijn van een Duits officier. Op een gegeven moment wilde men hem laten gaan, maar de ondervrager zei: ‘Toch heb ik het gevoel dat je me belazert!’ Krop, die zijn hoed al op had, zette die weer af en zei: ‘Wel, dat neem ik niet!’ Tenslotte liet men hem toch vertrekken .

NA DE OORLOG
Al vrij snel na de bevrijding kwam de verbroken verhouding tussen de gemeente en Krop aan de orde. Er werd voorgesteld om eerherstel te verlenen door Krop de opdracht te geven om een beeldje te maken voor een locatie aan het Rokin (Fortuna – B 117). Het college vreesde echter dat daaruit opgemaakt zou kunnen worden dat Krop opnieuw ‘het monopolie voor de opdrachten voor de Dienst van Publieke werken zou moeten hebben’. Er werd besloten dat Krop wel de opdracht voor het beeldje aan het Rokin zou krijgen, maar dat hij niet in zijn oude positie bij Publieke werken zou terug komen. Een bezoek aan Krop van de wethouders voor Kunstzaken en Publieke Werken, in gezelschap van de stadsarchitect Hulshoff had echter tot resultaat, dat dit besluit werd teruggedraaid. Krop werd wel duidelijk gemaakt, dat ‘gezien de ontwikkeling van de Nederlandse beeldhouwkunst, dat in de toekomst ook aan andere talentvolle krachten van Gemeentewege opdrachten behooren te worden gegeven’. Krop was het hier van harte mee eens. Hij gaf bij herhaling blijk van zijn waardering voor de jonge garde. Maar toch hield hij een gevoel van teleurstelling over aan de manier waarop dit allemaal tot stand kwam. De opdracht voor het beeldje aan het Rokin ervoer hij als een doekje voor het bloeden. Zó kon hij niet ingaan op het voorstel. Hij vond dat B&W de culturele kant van de zaak verwaarloosden. Het ging niet om hem, maar om het culturele belang van zijn werk voor de stad. ‘Zelfs al wilde u de oude regeling niet weer in werking laten treden, dan had dit toch wel op een andere manier kunnen gebeuren, met althans enige waardering voor de vele werken’. Uiteindelijk herstelde de gemeente de fout. Wethouder De Roos sprak op 3 januari 1946 zijn erkenning uit over verdiensten van Krop voor de stad. Vervolgens accepteerde Krop alsnog de opdracht voor het beeldje Fortuna, het oude dienstverband ging weer in en maakte Krop opnieuw deel uit van de heropgerichte commissie voor opdrachten van beeldhouwwerk.
Na de Tweede Wereldoorlog ontstond er een golf van opdrachten voor verzets- en herdenkingsmonumenten. Een van de eerste monumenten, die Krop ontwierp, was dat voor de Nieuw Ooster (begraafplaats in Amsterdam-Watergraafsmeer) ter nagedachtenis van de achttien mannen die waren terecht gesteld na de Februaristaking in 1941. Ook ontwierp hij herdenkingsmonumenten o.a. aan de Marnixstraat in Amsterdam, Steenwijk, Kampen en Den Haag.

circa 1947

STADSBEELDHOUWER VAN AMSTERDAM
Op 21 februari 1956 werd Krop eindelijk officieel ‘Stadsbeeldhouwer van Amsterdam’. Bij deze eretitel werd hij tevens benoemd tot adviseur van Publieke werken voor de beeldhouwkunst. Ook kreeg hij de opdracht van de gemeente een monument te ontwerpen voor de architect H.P. Berlage, dat geplaatst zou worden op het Victorieplein. Dit was een eervolle, maar zware opdracht voor de 72-jarige Krop, omdat het beeld en sokkel naar zijn mening in natuursteen uitgevoerd moest worden. Van de mogelijkheid het in brons uit te voeren, een suggestie van zijn bezorgde vrouw, wilde Krop niets weten. Het zou tien jaar duren voordat het beeld onthult zou worden (Mo 48).

LAATSTE JAREN
In de eerste helft van de jaren zestig liet Krops gezondheid steeds meer te wensen over. Het auto-ongeluk dat hij eind 1963 kreeg verslechterde zijn gesteldheid behoorlijk. Maar op 26 februari 1964 was hij voldoende hersteld om de huldiging voor zijn tachtigste verjaardag in zijn geboorteplaats Steenwijk te ondergaan. Enkele maanden later volgde een uitgebreide solotentoonstelling in het Stedelijk Museum in Amsterdam.
Hildo Krop stierf in het harnas. Op 20 augustus 1970 overleed hij in zijn atelier aan de Plantage Muidergracht aan een hartaanval.

1964

masker op muur atelier - foto: loek van vlerken 29.09.2015 muurschildering atelier - foto: loek van vlerken 29.09.2015
Herinnering aan Hildo Krop  in zijn oude atelier aan de Plantage Muidergracht:
een uitgehouwen kop en een muurschildering

De portretfoto’s van Hildo Krop komen uit het archief van het Hildo Krop Museum, Steenwijk

.

gazelle transparante achtergrond klein