In 1959 maakte Hildo Krop een penning van terracotta met een zelfportret. Hij beeldde zich af getooid met zijn karakteristieke petje, een vilten hoed waar hij deels de randen van had afgeknipt. Dit was zijn vaste hoofddeksel als hij aan het hakken was in zijn atelier. Dit petje bevindt zich overigens in de collectie van het Hildo Krop Museum.
Deze penning werd door Krop geschonken aan een aantal mensen die er voor hadden gezorgd, dat ter gelegenheid van zijn 75ste verjaardag, vijf bronzen afgietsels van de door hem gemaakte maskers, konden worden aangekocht. Deze vijf maskers zouden worden geplaatst in de Stadsschouwburg in Amsterdam. De maskers waren in 1922 door Krop ontworpen voor ‘Vrouwe Emers groote strijd’, een Nederlandse bewerking van een Keltisch toneeldrama van de Ierse dichter en toneelschrijver W.B. Yeats (Ma 2).
Deze penningen waren uitgevoerd in terracotta, op één
exemplaar na. Die penning werd geglazuurd uitgevoerd en was bestemd voor de
schilder Paul Citroen.
Ma 1 – ‘Afrikaans masker’ vilt en papier-maché ca. 45 cm verloren gegaan
Al vroeg raakte Hildo Krop betrokken bij het Nederlandse theater. Zijn ouders speelden bij een de amateurtoneelvereeniging en de jonge Hildo was zodoende regelmatig bij theatervoorstellingen aanwezig. Vlak na de Eerste Wereldoorlog kwam Gertrud Leistikow (1885-1948) naar Nederland en introduceerde hier de moderne ofwel ‘Duitsche dans’. Leistikow bedacht haar eigen dansen zonder gebruik te maken van de ballettechniek. Aan het begin van de jaren twintig van de vorige eeuw vroeg zij aan Krop of hij een masker wilde maken voor haar dansvoorstellingen. Tussen 1921 en 1924 zou Hildo Krop drie maskers voor haar maken, waarmee ze optrad in de Stadsschouwburg in Amsterdam. Het eerste masker is verloren gegaan. Wel is bekend dat het masker gemaakt was van een oude vilten hoed en papier-maché. Mogelijk is het polychroom Afrikaanse aandoende masker dat is afgewerkt met wollen draden, dat te zien is op een foto uit 1921, het bewuste masker.
Ma 3 – Masker ‘Fanatieke dans’ gepolychromeerd papier-maché 28 cm Bijzondere collecties, Universiteit van Amsterdam Hildo Krop Museum, Steenwijk (gips)
Het tweede masker voor Leistikow dat Krop maakte werd gedragen bij ‘Fanatieke dans’, dat zij in 1922 op haar programma had staan. Dit masker is veel individueler en geeft een echt karakter weer en doet enigszins Aziatisch aan. De diepe rimpels en gedetailleerde uitwerking zijn stijlkenmerken van de Aziatische demonenmaskers. Dit tweede masker bevindt zich in de ‘Bijzondere collecties’ van de Universiteit van Amsterdam. In de collectie van het Hildo Krop Museum is het gipsen masker te vinden.
Ma 4 – ‘Groteske’ gepolychromeerd papier-maché 23 cm Bijzondere collecties, Universiteit van Amsterdam Hildo Krop Museum, Steenwijk (gips)
Op 27 november 1926 was Leistikow een van de vier dansers die optraden tijdens het maskermatinee in de Amsterdamse Stadsschouwburg. Ze danste drie maskerdansen, waarvan één met een masker van Hildo Krop: ‘Groteske’ op muziek van Béla Bartók. Ook dit masker is bewaard gebleven. Het gepolychromeerde papier-maché masker is versierd met wollen draden. In het masker staat met handgeschreven blokletters ‘zelfportret Hildo Krop’. Ook dit masker bevindt zich in de ‘Bijzondere collecties’ van de Universiteit van Amsterdam. Het Hildo Krop Museum bezit het gipsen origineel.
‘Vrouwe Emers groote strijd’, een Nederlandse bewerking van een Keltisch toneeldrama van de Ierse dichter en toneelschrijver W.B. Yeats, ging onder regie van Albert van Dalsum in première op 2 april 1922 in de Hollandsche Schouwburg in Amsterdam. De pers had zijn reserves bij de voorstelling, maar reageerde wel enthousiast op de vijf maskers die Hildo Krop voor de voorstelling had gemaakt. Het Keltisch drama van Yeats is niet zo eenvoudig. De handeling voltrekt zich rond het lichaam van Cuchulain. Drie vrouwen spelen daarbij een rol: de echtgenote Emer, zijn minnares Eithne Inguba en Fand, een vertegenwoordigster van de Side vrouw, een volk dat op de bodem van de zee leeft. Cuchulain is niet dood, maar zijn ziel bevindt zich, na een gevecht met bovennatuurlijke wezens, elders. Het lukt Emer niet zijn ziel terug te roepen. Ook de pogingen van Eithne Inguba hebben geen succes. Dan verschijnt Bricriu ten tonele, de God van disharmonie, die de geest van Cuchulain tijdelijk overneemt. Hij laat Emer zien hoe Cuchulain wordt meegelokt door de verleidelijke dansende Sidhevrouw Fand. Fand zal alleen Cuchulain laten gaan als Emer de hoop opgeeft dat Cuchulain ooit nog bij haar terugkeert. Wanneer zij dat doet herleeft Cuchulain inderdaad. Hij vertrekt zonder aarzeling met zijn minnares, Eithne Inguba.
cast/medewerkers Vrouwe Emers groote strijd, 1922 rechtsboven Albert van Dalsum – linksonder Lili Green
Krop liet zich bij het maken van de vijf maskers voor Vrouwe Emer vooral inspireren door het bewegelijke karakter en de mogelijkheden van de Japanse Noh-maskers. De maskers zijn sterk gestileerd, maar geven de personages wel een duidelijke karakteristiek. Krop maskers werden al snel de best denkbare, moderne toneelmaskers genoemd. In 1929 kregen ze dan ook een tweede leven. Yeats kreeg foto’s van de maskers onder ogen. Bij de oorspronkelijke theaterproductie van Yeats, met de titel ‘The only Jealousy of Emer’, bestemd voor voorstellingen in kleine zaaltjes, waren de spelers uitgerust met simpele maskers. Krops maskers daar en tegen waren expressievol en voor een schouwburg ontworpen. Yeats was zeer enthousiast en vroeg Krop of hij de maskers zou kunnen lenen. Hij wilde de maskers gebruiken voor een nieuwe productie. De dichter werkte het stuk om tot een drama in proza, dat hij de titel gaf ‘Fighting the Waves’. Het geheel werd begeleid met speciaal voor het stuk gecomponeerde muziek van de Amerikaanse componist George Antheil. De première vond plaats op 21 augustus 1929 in het Abbey Theatre in Dublin. Yeats droeg zijn bewerking op aan Krop.
Fighting the waves in het Abbey Theatre, Dublin – 1929
De maskers werden helaas nooit teruggestuurd naar Nederland. In 1951 gingen ze verloren bij een brand in het Abbey Theatre. Gelukkig heeft Krop deze maskers ook in brons laten afgieten. Deze koppen waren voor het eerst te zien bij een overzicht van het oeuvre van Krop bij de Amsterdamse kunsthandel De Boer. In 1959 werden ze, bij de vijfenzeventigste verjaardag van Krop geschonken aan de stad Amsterdam. Ze werden geplaatst in de Stadschouwburg. Nadat de bronzen Sidhevrouw bij een inbraak in juni 2000 werd ontvreemd werden de vier resterende beelden overgebracht naar het depot van het Amsterdam museum. Tegenwoordig hebben ze een plaats op de afdeling Moderne kunst van het Rijksmuseum. De originele gipsen maskers bevinden zich in de collectie van het Hildo Krop Museum in Steenwijk.
De maskers worden beschouwd als een van de hoogtepunten in het oeuvre van Hildo Krop.
bronnen: Hildo Krop, Dans- en Toneelmaskers, ICK, Steenwijk, 2010 Dans- en toneelmaskers van Hildo Krop, Jong Holland, 1988
Voor het toneelstuk ‘Genesius’ (geschreven door Henri Ghéon) maakte Hildo Krop drie maskers in papier-maché: Adrianus, Helena en Polichinel. De première van het stuk was op 18 december 1926 in de Amsterdamse Stadsschouwburg bij het Vereenigd Tooneel, het nieuwe gezelschap van Eduard Verkade, waarbij Albert van Dalsum de titelrol speelde. Er was veel lof voor het spel van Van Dalsum, die met deze rol definitief doorbrak als acteur. Het belangrijkste masker, dat van Genesius in de rol van Adrianus, vertoont duidelijk de gelaatstrekken van Van Dalsum. Het heeft zijn brede mond en de diepe neusplooi die tot onder de mond doorloopt. Ook Van Dalsums brede vooruitstekende kin, de lange neusbrug en de diep liggende ronde ogen met kringen daaronder, zijn in gestileerde vorm in het masker terug te vinden. Het masker van Helena oogt zeer vrouwelijk door het smalle gezicht en doet van de drie het meest natuurlijk aan. Krop heeft zich bij het maken van de boodschapper Polichinel laten inspireren door de maskers uit de Romeinse oudheid. Het formaat van het masker en de grote mond wijzen daarop. Een leuk detail zijn de vleugeltjes aan de zijkanten aan deze kop, een verwijzing naar Hermes, de gevleugelde boodschapper van de goden. De originele drie gipsen exemplaren zijn in het bezit van het Hildo Krop Museum in Steenwijk. Van ‘Adrianus’ werd een bronzen afgietsel gemaakt en bevindt zich in een particuliere collectie.
Albert van Dalsum als Genesius met masker Adrianus en Sara Heyblom als Albina met masker van Helena
bron: Hildo Krop, Dans- en Toneelmaskers, ICK, Steenwijk, 2010
In 1919 maakte Hildo Krop deze buste van zijn vriend Johan Bendien (1891-1963). Van 1932 tot 1957 was Bendien belast met de leiding van de Stadsschouwburg te Amsterdam, aanvankelijk als administrateur en vanaf 1947 als directeur. Johan Bendien kwam voort uit het onderwijs, was korte tijd boer in Canada, daarna ambtenaar-acteur. Hij was een fijnzinnig, veelzijdig levenskunstenaar. Hij schreef o.a. “Een hengelaarsrijm”, opera-libretto “De Kous” (in de Stadsschouwburg opgevoerd ter gelegenheid van zijn afscheid), de bundel “Oude rijmen en niet-rijmen”.