1932
Hildo Krop Museum, Steenwijk
brons, diameter 6 cm
In 1932 was het 300 jaar geleden dat in Amsterdam het Athenaeum Illustre werd gesticht. Ter gelegenheid van de verjaardag van deze voorloper van de Universiteit van Amsterdam, werden drie penningen geslagen. De ontwerpers waren Jan Bronner, Bertus Sondaar en Hildo Krop. Krop nam de Senaatspenning voor zijn rekening. Aan de voorzijde plaatste hij drie naakte mannen met fakkels, voorstellende de drie eeuwen die het licht der wetenschap van generatie op generatie hebben doorgegeven. Daaronder voegde hij zes medaillons toe met de symbolen van de faculteiten: wis- en natuurkunde, geneeskunde, godgeleerdheid, rechtsgeleerdheid, letteren en wijsbegeerte en handelswetenschappen.
Op de achterzijde van de penning is een koggeschip te zien, het oudste wapen van Amsterdam. Dat is niet zo bijzonder. Dit wapen gebruikte Krop vaker, onder andere bij gemeentelijke bouwwerken zoals bij de Universiteits Bilbliotheek, het stadhuis op de Oudezijds Voorburgwal, tramremise Lekstraat, Politiebureau Elandsgracht, Koninklijke Hollandse Lloyd en bij de Stadionbrug. Op de kogge staat soms één, maar meestal twee ridders afgebeeld en vaak ook nog met een hond erbij, als symbool van trouw. Maar het figuur op dit koggeschip roept vragen op. We zien een breed geschouderd figuur met een zwaard en een kroon. Dit is beslist géén ridder te noemen en nog minder de Amsterdamse stedenmaagd, zoals door Emmy Lagerweij-Polak werd beweerd in haar artikel Nederlandse makers van penningen 13 – Hildo Krop uit 1980 in “De Beeldenaar”. De eerste gedachte die opkomt bij het zien van het figuur is ‘een Afrikaans stamhoofd’. Wat Krop met dit figuur bedoelt valt, zoals vaak bij de cryptische gedachtegang van de beeldhouwer, moeilijk te raden. Toch moet het een reden hebben. Bij Krop was niets ‘zo maar’, alles in zijn werk had een betekenis. Soms ver gezocht, maar toch. Zou de verbeelding misschien iets met de slavernij te maken kunnen hebben?
Na de ontdekking van Amerika vestigden de Spanjaarden en Portugezen zich in Zuid- en Midden-Amerika. Om goedkope arbeidskrachten in de mijnen en plantages in te kunnen zetten, begon men in de zestiende eeuw mensen uit Afrika te kopen. De Nederlanders zagen ook wel brood in deze handel. Zij verenigden zich in de West-Indische Compagnie (WIC) die in 1621 werd opgericht. Hiermee werd een grootscheepse slavenhandel opgezet. Of Krop op deze penning de slavernij aan de orde had willen stellen is niet zeker. De slavernij-discussie speelde begin jaren dertig in ieder geval niet in die mate, zoals dat tegenwoordig aan de orde is. Maar is het niet erg toevallig dat Krop op deze penning voor de 300ste verjaardag van Athenaeum Illustre, een Afrikaans figuur plaatst, terwijl de oprichting van deze illustere school samenvalt met het moment dat de Nederlandse slavenhandel grote vormen aannam? Het blijft natuurlijk gissen.
bronnen: Hildo Krop Penningen, Pieter Jonker/Emmy Lagerweij-Polak, 2014; Wikipedia