sluitsteen boven personeelsingang: jongetje met maquette van het Bijenkorfgebouw
Wünschelburger zandsteen, ca. 50 cm
architect: Piet Kramer
MOGELIJK VAN HILDO KROP
De bouw van het Haagse warenhuis De Bijenkorf, in de stijl van de Amsterdamse School met zijn golvende bakstenen muurvlakken en glas in lood ramen, vond plaats tussen 1924 en 1926 aan de Grote markt. De gevel is voorzien van veel beeldhouwwerk waaraan veel Nederlandse beeldhouwers hebben gewerkt. Naast o.a. John Rädecker, Johan Polet en H. van den Eijnde heeft ook Hildo Krop beeldhouwwerk geleverd voor dit project. Hildo Krop maakte onder meer een groot gevelbeeld en vier kleinere kraagstenen (zie B 53).
Boven de dienstingang in de Wagenstraat houdt een jongetje een maquette van het gebouw in zijn handen. Dit kleine onopvallende gevelsteentje met de bouwjaren, symboliseert het idee van de directie van de Bijenkorf om een filiaal in Den Haag te bouwen. Dit werkje wordt in verschillende uitgaven zowel aan H.A. van den Eijnde als aan Hildo Krop toegeschreven. Ook in het speciale nummer over het Haagse Bijenkorfgebouw in het tijdschrift Wendingen is een afbeelding van dit werkje te vinden. De naam van de maker wordt echter niet vermeld.
In vergelijk met het beeldhouwwerk Het nieuwe leven (B 108) van Krop aan de Beethovenbrug in Amsterdam, is het niet uitgesloten dat dit jongetje een ontwerp van Hildo Krop is.
bronnen: De Amsterdamse school – Serie Architectuur 6, Maristella Casciato, 1991; Een hechte verbintenis, Botine Koopmans, 2011; De Amsterdamse school – Verbeelde idealen, Menno Jonker/Floris Leeuwenberg/Alice Roegholt, 2011; tijdschrift Wendingen, jrg.1925, nrs.11 en 12
Dit uit 1912/13 daterende beeldje van Leentje Varekamp is in niet onbelangrijke mate bepalend geweest voor de succesvolle carrière van Hildo Krop. Wie was Leentje Varekamp? Leentje was de dochter van de binnenvaartreder Piet Varekamp. Hij was, evenals Hildo Krop en de architect Piet Kramer een frequent bezoeker van het zogenoemde ‘Jopie-hol’. Dit was het huis van de bohémien-dichter Jopie Breemer in een zijsteeg van de Amsterdamse Leidsegracht. Het was een ontmoetingsplaats van kunstenaars, wetenschappers en schrijvers. Kramer raakte geïnteresseerd in het werk van Krop en na het zien van het meisjesportret van Leentje Varekamp vroeg de architect of hij een gevelsteen wilde ontwerpen voor zijn gebouw van de Bond van Mindere Marine Personeel in Den Helder. Ook introduceerde Kramer hem bij de J. M. van der Mey, de architect van het nog te bouwen Scheepvaarthuis. Via Van der Mey kwam het contact tot stand met H. A. van den Eijnde, de eerstverantwoordelijke beeldhouwer van het Scheepvaarthuis. Het door Krop, als assistent van Van den Eijnde, vervaardigde beeldhouwwerk aan het Scheepvaarthuis, trok dermate de aandacht van het gemeentebestuur van Amsterdam, dat men hem een parttime dienstverband aanbood.
Misschien was zonder dit gipsen kopje van Leentje Varekamp, Hildo Krop nooit de uiteindelijke Stadsbeeldhouwer van Amsterdam geworden.
In de monografie ‘Hildo Krop’ van E.J. Lagerweij-Polak wordt gemeld dat er twee exemplaren van dit gipsen beeldje zijn afgegoten. Dit werd door de dochter van Leentje bevestigd. Zoals zij ook wist aan te geven dat het zo goed als zeker is dat het tweede exemplaar in het voormalige Nederlands Indië is achtergebleven, zo niet verloren gegaan.
Haar grootvader, Piet Varekamp, was op een zeker moment met zijn gezin naar Nederlands Indië gegaan met de beide beelden van zijn dochter Leentje. Eén exemplaar is later met Leentje teruggekomen naar Nederland.
a. 5 consolekoppen:
1. Schouten (Buiten Bantammerstraat)
2. Johan Maurits van Nassau (Prins Hendrikkade)
3. Rumphius (Prins Hendrikkade)
4. Mercator (Binnenkant)
5. Rijklof van Goens (Binnenkant)
dioriet, 36 cm
b. ingangsversiering Binnenkant 7:
vissen en zeilschepen
graniet, 30 cm
c. plintversiering aan zijde Binnenkant:
letters: ’T SCHEEPVAARTHUIS
plintversiering aan de Buiten Bantammerstraat:
letters: AN1926NO (anno 1926)
graniet 53/21 cm
d. Fortuna en Neptunus op consoles aan de Buiten Bantammerstraat
lood (beelden) / donkergrijs geschilderd hout (consoles)
82/47 cm
uitbreiding Scheepvaarthuis januari 1927 – foto: archief Hildo Krop Museum
Al bij de bouw van het eerste deel van het Scheepvaarthuis (zie hiervoor B3) kwam men tot de conclusie dat bij de oplevering van het pand er al ruimtegebrek zou ontstaan. Daarom werd nog tijdens de bouw besloten om kort na de voltooiing een tweede deel op te laten trekken. Om kleur- en maatafwijkingen in de bouwmaterialen te voorkomen werden voor beide bouwfases de benodigde stenen tegelijkertijd gebakken. Dit gold ook voor de terracotta bouwsculpturen met de symbolen van de verschillende scheepvaartmaatschappijen, alsmede voor de stuurman en matroos.
Deze tweede bouwfase vond plaats tussen 1926 en 1928 en strekte zich uit tot aan de Buiten Bantammerstraat. Zowel Hendrik van den Eijnde als Hildo Krop werden opnieuw uitgenodigd het beeldhouwwerk uit te voeren. Zoals gezegd lag veel bouwmateriaal al klaar om gebruikt te worden. Dit was echter niet het geval met de natuurstenen beeldhouwwerken, zoals bijvoorbeeld de consoleportretten van de ‘grootheden uit de Nederlandse welvaart’.
Voor deze tweede fase hakte Krop 5 van de in totaal 14 koppen: Schouten, Johan Maurits van Nassau, Rumphius, Mercator en Rijklof van Goens.
Schouten, Van Nassau, Rumphius, Mercator, Van Goens
Vooral aan deze consolekoppen is te zien hoe sterk Krop zich in de afgelopen tien / dertien jaar had ontwikkeld. De kop van Usselinx uit 1916 is vrij oppervlakkig gehakt, die van Mercator van 1926 heeft veel meer detail en zeggingskracht.Usselinx (1916) en Mercator (1926)
Ook aan de gevel van dit deel van het pand hakte Krop de plintversiering en de letters ‘t Scheepvaarthuis’.
Voor de ingangsversiering Binnenkant 7 maakte Krop een variant op de eerder gemaakte school vissen. Hier werden het walvissen en zeilschepen.
Ten opzichte van het ritmische gevelpatroon aan de Prins Hendrikkade en de Binnenkant ontstond er aan de Buiten Bantammerstraat een meer gevarieerde gevelwand met beeltenissen van Van den Broecke en Coen naar ontwerp van Van der Eijnde. Van Krop zijn de loden beelden Fortuna en Neptunus op grijs geschilderde houten consoles aan deze gevel.
Ook van Krops’ hand is weer het natuurstenen plintgedeelte, dit keer met de tekst ‘AN1926NO’ en de afbeeldingen van het Kasteel van Amstel en de wereldzeeën.
Kasteel van Amstel
wereldzeeën
Ook het beeldhouwwerk ‘de kop van Neptunus’ aan de ingang van de ruimte aan de Buiten Bantammerstraat is vrijwel zeker van Hildo Krop. Zie hiervoor bij: toegeschreven aan Krop (B61a)
Ook aan de top van deze gevel zijn nog Hildo Krop sculpturen te zien. Zie hiervoor: B 61b en B 61c
bronnen: ‘Het Scheepvaarthuis, een schepping van de bijna vergeten architect J.M. van der Meij’ – F. van Sloteren, Ons Amsterdam, mei 1985 jrg. 37 nr.5; ‘Van der Mey en het Scheepvaarthuis’ – Boterenbraad/Prang, 1989; ‘joan melchior van der meij – architect’ – Michiel Kruidenier/Paul Smeets, nai010, 2014.
De Beeldbank van het Stadsarchief bezit deze zwart-wit foto van twee walrussen uit de collectie Kerbert met de volgende tekst:
“Beeldhouwwerk in klei, in de vorm van een timpaan, met twee spiegelbeeldige walrussen, in de stijl van de Amsterdamse School. Vervaardigd door Hildo Krop. Oorspronkelijk model voor de decoratie van de daklijst van het Scheepvaarthuis. Als zodanig niet uitgevoerd. Een vrijwel identiek paar walrussen, in terracotta, is geplaatst als bekroning van de zij-ingang aan de Prins Hendrikkade. Foto gemaakt in het atelier van de beeldhouwer H.A. van den Eijnde, 1913”.
Als dit model van Hildo Krop zou zijn, mag je aannemen dat de bekroning van gebakken aarde boven de zij-ingang van het Scheepvaarthuis aan de Prins Hendrikkade ook van Hildo Krop is. In dit verband is het ook interessant dat Krop net na het beëindigen van zijn werk aan het Scheepvaarthuis nog een walruskop maakte. In zijn net betrokken functie bij Publieke Werken in Amsterdam, kreeg Krop in 1916 de opdracht een omlijsting te maken voor het gebouw van de Telefoondienst aan de Herengracht (B9). Hij maakte hiervoor onder andere een walruskop in muschelkalksteen. Deze kop heeft duidelijke overeenkomsten met de walruskoppen aan het Scheepvaarthuis.
We mogen er van uitgaan dat het timpaanvormige beeldhouwwerk met twee walrussen aan het Scheepvaarthuis van Hildo Krop is.
wandplaat naast hoofdingang Grote Marktstraat: koppen en een rij langs golven afdalende figuren reliëf, brons, 198 cm verloren gegaan
a. wandplaat naast hoofdingang Grote Marktstraat: rechter kop en een rij langs golven afdalende figuren (detail) reliëf, gips collectie Hildo Krop Museum, Steenwijk a. wandplaat naast hoofdingang Grote Marktstraat: linker kop reliëf, gips collectie Hildo Krop Museum, Steenwijk
a. wandplaat naast hoofdingang Grote Marktstraat: reconstructie van gips resten reliëf, gips, ca. 200 cm collectie Hildo Krop Museum, Steenwijk
b. gevelsteen zijde Wagenstraat: staande man met omhoog geheven armen, honingraat en bijenkorf Wünschelburger zandsteen, ca. 200 cm
c. 4 kraagstenen zijde Wagenstraat: 1. drie sjouwers met stoomboot 2. man met vogels en bloemen 3. paar met wegrennend paard 4. vrouw met weg rennend hert Wünschelburger zandsteen, ca. 50 cm
architect: Piet Kramer
De directie van De Bijenkorf had voor de bouw van een groot warenhuis in Den Haag een prijsvraag uitgeschreven. De winnaar werd het ontwerp van architect Piet Kramer. De bouw van dit warenhuis, in de stijl van de Amsterdamse School met zijn golvende bakstenen muurvlakken en glas in lood ramen, vond plaats tussen 1924 en 1926 aan de Grote markt. De gevel is voorzien van veel beeldhouwwerk waaraan veel Nederlandse beeldhouwers hebben gewerkt. Naast o.a. John Rädecker, Johan Polet en H. van den Eijnde heeft ook Hildo Krop beeldhouwwerk geleverd voor dit project. Zijn gevelbeeld aan de Wagenstraat laat een man zien die een honingraat boven zijn hoofd houdt. Achter hem is een bijenkorf te zien. De gebeitelde tekst aan de linkerzijkant meldt: T’IS DE RAAT WAAR ’T OM GAAT, waarmee men wil zeggen dat de binnenkant van De Bijenkorf belangrijker is dan de buitenkant, want dáár is alles te koop. Naast deze grote gevelsteen maakte Krop ook nog vier kleinere kraagstenen met diverse figuren en een bronzen wandplaat naast de hoofdingang met mensenhoofden langs golven afdalende figuren. Het bronzen reliëf is bij verschillende ingrijpende verbouwingen helaas verloren gegaan, maar het Hildo Krop Museum in Steenwijk bezit gelukkig nog enkele gipsen fragmenten van dit kunstwerk.
Boven de dienstingang in de Wagenstraat houdt een jongetje een maquette van het gebouw in zijn handen. Dit kleine onopvallende gevelsteentje symboliseert het idee van de directie van de Bijenkorf om een filiaal in Den Haag te bouwen. Dit werkje wordt in verschillende uitgaven zowel aan H.A. van den Eijnde als aan Hildo Krop toegeschreven. Zie ook bij: toegeschreven aan – B 53.
bronnen: De Amsterdamse school – Serie Architectuur 6, Maristella Casciato, 1991; Een hechte verbintenis, Botine Koopmans, 2011;
a. 13 consoleportretten: Roggeveen, Van Noort, A.van Diemen, C. Speelman, Van Spilbergen(zijde Prins Hendrikkade), P.Both, J.Pzn Coen, C. de Houtman, Jac. van Heemskerck, W. Barendsz, J. van Neck, Usselinx, Bleau (zijde Binnenkant).
dioriet, 40 cm
b. emblemen scheepvaartmaatschappijen.
gebakken aarde, 56 cm
c. Schipper en Bootsman (stuurman en matroos).
gebakken aarde, 148 cm
d. beeld hoektoren: Neptunus.
lood, ca. 200 cm
e. ingangsversiering zijde Binnenkant: School vissen in de golven.
graniet, 28 cm
f. plintversiering zijde Binnenkant: letters ’T SCHEEPVAARTHUIS.
graniet, 52 cm
Een van de eerste uitingen van de Amsterdamse School architectuur is het Scheepvaarthuis aan de Prins Hendrikkade / Binnenkant. Het werd tussen 1913 en 1916 gebouwd als gemeenschappelijk kantoorgebouw van zes Amsterdamse rederijen: De Koninklijke Nederlandsche Stoomboot Maatschappij (KNSM), de Stoomvaart Maatschappij Nederland (SMN), de Koninklijke Paketvaart Maatschappij (KPN), de Java-China-Japan-Lijn (JCJL), de Koninklijke West-Indische Maildienst (KWIM) en de Nieuwe Rijnvaart Maatschappij (NRM). Het ontwerp en de uitvoering van het pand werd toevertrouwd aan de gebroeders J.G. en A.D.N. van Gendt. Zij waren verantwoordelijk voor de technische uitvoering en voor het ontwerp van het betonskelet. De architectonische vormgeving lieten zij over aan de toen vrij onbekende architect J.M. van der Meij. Ook de latere Amsterdamse School-architecten M. de Klerk en P.L. Kramer werden aangetrokken. Daarnaast heeft een grote groep kunstenaars meegewerkt aan de talrijke decoraties van zowel exterieur als interieur van het gebouw. Voor de decoraties aan de buitenkant had Hendrik van den Eijnde de verantwoordelijkheid. Hij heeft veel beeldhouwwerk aan de gevel vervaardigd, zoals het monumentale entree ‘De Vier Wereldzeeën’. Piet Kramer introduceerde Hildo Krop bij van der Meij. Via deze architect kwam het contact tot stand tussen Krop en de beeldhouwer van het Scheepvaarthuis Van den Eijnde. De uitvoering van het beeldhouwwerk aan het Scheepvaarthuis werd verzorgd door een groep beeldhouwers onder leiding van Van den Eijnde met als zijn eerste assistent Hildo Krop.
vlnr: Van den Eijnde, Joop van Lunteren, Toon Rädecker, Krop (zittend) en De Klerk – foto: collectie Hildo Krop Museum.
Van Lunteren en Rädecker voerden de ontwerpen van Van den Eijnde uit. In hoofdlijnen kunnen we stellen dat de ontwerpen van het beeldhouwwerk aan de gevels voornamelijk van Van den Eijnde en Krop zijn. Het blijkt overigens, staand voor de gevel, erg moeilijk te bepalen welk werk van Van den Eijnde is en welk van Krop. De jonge beeldhouwer had in deze beginfase van zijn carrière nog niet een duidelijke eigen signatuur. (Dit betreft zeker de 1e fase van het Scheepvaarthuis). Door de door Krop geautoriseerde oeuvrecatalogus van drs. E.J. Lagerweij-Polak, de nicht van de beeldhouwer, hebben we een goed beeld van het werk van Hildo Krop aan het Scheepvaarthuis. (Het is overigens wel gebleken dat bij het samenstellen van de oeuvrecatalogus er wel wat hiaten en onjuistheden zijn binnengeslopen. Dit komt ook omdat Lagerweij-Polak de beeldhouwer op hoge leeftijd over zijn werk interviewde en Krop zich niet alles meer haarscherp kon herinneren).
In deze oeuvrecatalogus wordt vermeld dat Krop 13 van de 15 consoleportretten hakte:
Roggeveen, Van Noord, Van Diemen, Van Spilbergen, Speelman
Both, Coen, Houtman, Van Heemskerk
Barendsz, Van Neck, Usselinx, Bleau
De versieringen aan de gevel van het Scheepvaarthuis, die de geschiedenis van de Nederlandse scheepvaart op de wereldzeeën laat zien, konden rijkelijk aan de gevel worden verwezenlijkt omdat er niet vanuit de constructie van het gebouw gedacht behoefde te worden. De bakstenen gevel was immers een omhulsel rond het betonnen skelet. De consoles bijvoorbeeld met de gebeeldhouwde koppen van de grote namen uit de zeevaart, kooplieden, ontdekkingsreizigers en gouverneurs van Indië hebben dan ook geen andere functie dan decoratie. Deze niet dragende balken zijn vooral in het ontwerp opgenomen vanwege de symbolische betekenis. Het zijn ‘draagstenen als dragers van portretten van grootheden uit de Nederlandse welvaart’, zoals Lagerweij-Polak het noemt. Als voorbeeld voor deze portretten gebruikte Krop oude gravures.
Het werk aan het Scheepvaarthuis was voor de ontwikkeling van Krop van grote betekenis. Hij leerde hier het bewerken van een ongelofelijke verscheidenheid aan materialen: van gebakken aarde tot graniet, van gips en hout tot lood en ijzer. “Maar eigenlijk was het werk aan het Scheepvaarthuis voor alle beeldhouwers van groot belang. Hier werd voor het eerst in Nederland door de beeldhouwers met luchtdrukhamers gewerkt. Het Scheepvaarthuis heeft hierdoor een reuze stoot gegeven in de ontwikkeling van de beeldhouwkunst”, aldus Krop in 1969 in een televisie interview.
Daarnaast was een nieuwe, symbolische beeldtaal voor de jonge Hildo Krop van groot belang. Eind negentiende eeuw was er een tijd ontstaan waarin men een materialistische kijk op het leven had. Het symbolisme probeerde aan deze tendens een tegenwicht te bieden door een meer gerichtheid op het onderbewuste, het ongewone en het onverklaarbare. Het symbool stond daarbij centraal; een zintuiglijk waarneembaar teken dat een ingang geeft tot een niet-zintuiglijke wereld.
Krop had op het punt van symboliek veel geleerd van Van der Meij. Een mooi voorbeeld hiervan is terug te vinden onder de ramen van de verschillende maatschappijen welke gehuisvest zouden worden in het Scheepvaarthuis. Deze symbolen in terracotta, die door Krop werden ontworpen, verbeelden de vaarroutes en de gebieden waar de desbetreffende maatschappijen handel dreven.
De KNSM (Koninklijke Nederlandsche Stoomboot Maatschappij) laat Hercules zien, die de naar hem genoemde zuilen omklemt. De Zuilen van Hercules was de oude aanduiding van de Straat van Gibraltar, de zee-engte die de Middellandse Zee verbindt met de Atlantische Oceaan. De zuilen zijn de vooruít stekende rotsen: de Monte Hacho in Afrika en de Rots van Gibraltar in Europa.
Voor de KWIM (Koninklijke West-Indische Maildienst) ontwierp Krop embleem waar twee bewoners van Suriname in een kano zitten. Bijzonder is de kogelvis die in de wateren van de Noord Atlantische Oceaan voor de Surinaamse kust leeft.
De NRM (Nieuwe Rijnvaart Maatschappij) met de namen van twee zijrivieren van de Rijn; de Neckar en de Main. Door deze namen op het embleem golven de lange gouden haren van de Loreley-nimf.
Het symbool van de JCJL (de Java-China-Japan-Lijn) was een Boeddhabeeld (Java): Het boeddhisme in Indonesië was een belangrijke religie op Sumatra en Java, een draak (China): de Chinese draak wordt gezien als een teken van geluk en een chrysant (Japan): de gele bloem van de chrysant is in Japan het symbool van de zon en het licht (onsterfelijkheid).
Een anker tussen een kreeft en een steenbok wijst op de route van de KPM (Koninklijke Paketvaart Maatschappij) tussen zuidelijke steenbokskeerkring en de noordelijke kreeftskeerkring .
De SMN (Stoomvaart Maatschappij Nederland) wordt gesymboliseerd door een weegschaal (de evenaar) met een gordel naar een beeldspraak van Multatuli uit Max Havelaar: ‘t prachtig rijk van INSULINDE dat zich daar slingert om de evenaar, als een gordel van smaragd …
Zowel links als rechts van de hoofdingang zijn twee springende paardjes aan de gevel te vinden, met kwal en inktvistentakels. Dit zijn de paarden van Neptunus – als symbool voor de golven van de zee. Niet zeker is of deze terracotta paardjes van de hand van Krop zijn, maar het is in ieder geval wel bijzonder dat hij dit soort figuratie later gaat gebruiken bij bouwbeeldhouwwerk. Aan verschillende gevels van scholen maakte hij een dergelijk springende paardjes, zoals bijvoorbeeld aan de kleuterschool ‘De Veulens’, nu Museum Het Schip, in de Oostzaanstraat in de Rubensstraat aan de zijgevel van het huidige Gerrit van der Veen College.
Springende paardjes in de Oostzaanstraat en de Rubensstraat
Naast al dit symbolisch bakwerk zijn ook de figuren van een stuurman en een matroos, ook in terracotta, van de hand van Hildo Krop. Deze figuren worden langs het gebouw aan de Prins Hendrikkade en Binnenkant vele malen herhaald.
Naast deze figuren plaatste hij steeds verschillende producten, die rond 1900 door de maatschappijen werden vervoerd zoals koffie, thee, kruiden, specerijen, etc.
Op de hoektoren boven de ingang van het Scheepvaarthuis staan twee in lood gegoten afbeelding van elk twee meter hoog. De linker, Neptunus, is een ontwerp van Krop. Het andere beeld, Fortuna, was een ontwerp van Van der Eijnde, aldus Krop in Lagerweij-Polak.
Voor de ingang aan de Binnenkant maakte Krop een school vissen in de golven als ingangsversiering, ook gehakt in graniet.
Krop ontwierp de plintversieringen in natuursteen, zowellangs de Prins Hendrikkade als de Binnenkant. Ook voor de letters op deze plint, die samen het woord ‘t Scheepvaarthuis’ vormen, is Krop verantwoordelijk. Dezelfde letters zouden worden herhaald bij de uitbreiding van het gebouw, welke plaats vond tussen 1926 en 1928 (zie hiervoor B 61).
Mogelijk is het timpaan met walruskoppen boven de zij-ingang aan de Prins Hendrikkade ook van de hand van Krop. Zie hiervoor bij: Toegeschreven aan Hildo Krop – B3a
bronnen: ‘Het Scheepvaarthuis, een schepping van de bijna vergeten architect J.M. van der Meij’ – F. van Sloteren, Ons Amsterdam, mei 1985 jrg. 37 nr.5; ‘Van der Mey en het Scheepvaarthuis’ – Boterenbraad/Prang, 1989; ‘joan melchior van der meij – architect’ – Michiel Kruidenier/Paul Smeets, nai010, 2014.
JEUGD Hildebrand Lucien (Hildo) Krop werd geboren op 26 februari 1884 in het Overijsselse Steenwijk. Een bronzen plaquette uit 2000 aan zijn geboortehuis in de Oosterstraat 11, gemaakt door de beeldhouwer Jan Krikke, herinnert hieraan. Hildo groeide op in een banketbakkersgezin. Het gezin bestond uit twee zoons en vier dochters. Bovendien telde dit gezin nog een vroeg wees geworden nichtje en inwonend personeel. De vader van Hildo Krop kwam uit een protestants milieu, maar keerde de kerk de rug toe. Hij bezocht, soms in het gezelschap van zijn beide zoons, bijeenkomsten waar mensen als F. Domela Nieuwenhuis en Pieter Jelles Troelstra spraken. Hier ontstond bij de jonge Hildo de kiem voor het socialisme. Het kunstzinnig talent had Hildo van moeders kant. Als jonge vrouw speelde ze evenals haar man bij de amateurtoneelvereeniging. Zijn grootvader Hendrik Cordes was horlogemaker, fotograaf en tekenleraar.
Hoewel Hildo goed kon leren, zat hij niet graag op school. Het leek daarom voor de hand liggend dat hij werd voorbereid om de bakkerij van zijn vader over te nemen, temeer omdat zijn oudere broer wèl wilde doorleren.
1898
OPLEIDING BANKETBAKKER / KOK Met veertien jaar leerde hij van zijn vader de eerste beginselen van het bakkersvak. Een jaar later ging hij, zoals dat in die tijd de gewoonte was, elders praktijkervaring op te doen. Bij bakker Willemse in Leiden liep hij stage. ‘s Avonds ging hij boetseerlessen volgen om marsepeinfiguren te kunnen maken. In 1901 ging hij als tweede bediende werken bij een joodse bakker in de Amsterdamse Utrechtsestraat. In 1902 vertrok hij naar de stad Groningen om daar te gaan werken bij een banketbakkerij aan de Groote Markt. Twee jaar daarna ging hij ter vervolmaking van zijn bakker-kok-opleiding naar Brussel. Hier kreeg hij een betrekking bij een patisserie aan de chique Avenue Louise. In zijn vrije tijd ging de jonge Krop vaak de stad in om de vele beeldhouwwerken van Brussel te bewonderen van onder anderen Constantin Meunier en Jef Lambeaux.
1902 bakkersgezel in Groningen – Krop 2e v.l.
ENGELAND Na allerlei omzwervingen in Frankrijk en Italië, waar hij baantjes had als banketbakker, kok en balensjouwer in de haven, kreeg hij in 1906 in Engeland werk als kok op het historische buiten Well Hall in Eltham, Kent. Het was een cultureel en politiek bewust milieu waarin hij terecht kwam. Krops werkgevers, Sir Hubert Bland en Edith Nesbit, ontvingen veel gasten, waarvoor Krop diners bereidde. Onder deze gasten waren veel kunstenaars en ‘Fabians’. Sir Hubert Bland was een vooraanstaand lid van de Fabian Society, een vereniging van democratisch gerichte socialisten uit de ontwikkelde middenklasse. Ondanks de vele diners, had Krop soms tijd om wat te schilderen. Met deze bezigheid was hij al in Steenwijk begonnen in het atelier van zijn grootvader Cordes. Mevrouw Bland raakte geïnteresseerd in Krop toen ze hem bezig zag met een zelfportret. Zij nodigde hem uit huiselijke bijeenkomsten bij te wonen, waar onder andere Bernard Shaw kwam. Ook bracht ze Krop in contact met de schilder/lithograaf Gerald Spencer Pryce. Hij raadde Krop aan schilderlessen te nemen. Dit was een zaadje dat in vruchtbare bodem viel. Krop nam ontslag bij de Blands en volgde een zomercursus op de Heatherly’s of Fine Art in Londen.
RIJKSACADEMIE Eenmaal terug in Nederland, hij was ondertussen een goed opgeleide banketbakker, liet Hildo zijn ouders weten dat hij toch liever kunstenaar wilde worden. Eind 1907 vertrok hij opnieuw naar Frankrijk om er teken- en schilderlessen te gaan volgen aan de vrije Académie Julien in Parijs. In deze periode begon hij tevens met het boetseren van volkstypen. Omdat hij in zijn directe omgeving meer waardering ondervond voor zijn kleifiguren dan voor zijn teken- en schilderwerk, verschoof zijn ambitie in toenemende mate naar het beeldhouwen. Om die reden meldde de 24 jarige Krop zich in 1908 aan als leerling aan de Rijksacademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam. In 1911, na het behalen van het einddiploma van de Rijksacademie, schreef Krop zich in voor de Prix de Rome met een in gips uitgevoerde schets (Cain door de pijl van Lamech gedood – V 3). Hij behaalde hiermee de tweede prijs.
1910-11
BEGINPERIODE Hoewel aan de zilveren medaille van de Prix de Rome geen jaargeld was verbonden, kreeg Krop toch de gelegenheid zich gedurende een jaar in het buitenland te oriënteren. De winter van 1911-1912 bracht hij door in Berlijn, waar hij lessen volgde aan de Kunstgewerbeschule, een kunstnijverheidsopleiding. Hier leerde hij onder meer de techniek van het snijden in leisteen, een vaardigheid die hem later van pas zou komen bij het vervaardigen van penningen. Via Rome en opnieuw Parijs vestigde de jonge kunstenaar zich eind 1912 definitief in Amsterdam om zich verder te bekwamen in verschillende technieken. Het hakken in steen had hij niet geleerd aan de Rijksacademie. Die opleiding bestond nog niet en zou pas in 1914 als onderdeel van de beeldhouwopleiding ingevoerd worden. Zijn vriend John Rädecker, zoon van een steenhouwer en inmiddels zelf een bedreven bewerker van steen, had hem al eerder de beginselen en de fijne kneepjes van het hakken in verschillende steensoorten geleerd. Om in zijn levensonderhoud te voorzien ging hij werken als meubelmaker-in-opleiding bij de Amsterdamse meubelmaker W. Gieben. Hier kreeg hij een gedegen opleiding als meubelmaker. Van de voorman Anton Stoltz leerde Krop de techniek van het houtsnijden. Bijzonder is dat deze Stoltz later veel werk van Krop zou gaan uitvoeren als voorman in het atelier van Krop .
GEZIN In 1914 trouwde Krop met Mien Sleef. Krop was een regelmatige bezoeker van liederen-avonden, waar gezongen werd door amateurs. Op een van deze avonden heeft Krop Mien Sleef leren kennen. Zij was de dochter van de voorzitter van de Amsterdamse SDAP-afdeling en typograaf J.W. Sleef. De omgang met het gezin Sleef zal Krops’ politieke vorming ongetwijfeld hebben beïnvloedt. Anders dan Krop die goedaardig van karakter was, hoewel hij zeer boos kon worden, had Mien een felle en fanatieke natuur. Naast hun twee kinderen Helen en Johan, die voorspoedig opgroeiden, overleed hun derde kind Hein al heel jong. Vanaf 1920 woonde het gezin naast het atelier aan de Plantage Muidergracht.
SCHEEPVAARTHUIS De architect Piet Kramer introduceerde in 1914 Hildo Krop bij de architect van het nog te bouwen Scheepvaarthuis, J. M. van der Meij. Hierdoor kwam het contact tot stand tussen Krop en de eerstverantwoordelijke beeldhouwer van het Scheepvaarthuis, H. A. van den Eijnde. De uitvoering van het beeldhouwwerk aan het Scheepvaarthuis werd verzorgd door een groep beeldhouwers onder leiding van Van den Eijnde met als zijn eerste assistent Hildo Krop.
Het werk aan het Scheepvaarthuis was voor de ontwikkeling van Krop van grote betekenis. Hij leerde hier het bewerken van een ongelofelijke verscheidenheid aan materialen: van gebakken aarde tot graniet, van gips en hout tot lood en ijzer. Maar eigenlijk was het werk aan het Scheepvaarthuis voor alle beeldhouwers van groot belang. Hier werd voor het eerst in Nederland door de beeldhouwers met luchtdrukhamers gewerkt.
PUBLIEKE WERKEN De door Krop verrichtte werkzaamheden aan het Scheepvaarthuis trokken zo de aandacht van A.W. Bos, de directeur van de Amsterdamse Gemeentelijke Dienst der Publieke Werken, dat hij de wethouder verzocht hem te machtigen een regeling te treffen, waarbij Krop een gedeelte van zijn tijd en werkkracht ter beschikking zou kunnen stellen voor belangrijke werken die bij de Dienst in uitvoering waren. Het honorarium was fl. 7,50 per halve werkdag, inclusief de atelierhuur aan de Plantage Muidergracht. Bovendien werd het loon van de uitvoerders evenals de huur van de benodigde hakmachines door de gemeente betaald. Er werd bepaald dat Krop voor elke opdracht een ontwerp in klei en een gipsafgietsel diende te leveren en uiteraard het definitieve werk, dat meestal gehakt werd in steen. Dit voorstel werd 16 juni 1916 bekrachtigd en nooit meer gewijzigd, op de honorering en een onderbreking gedurende de Tweede Wereldoorlog na. Gedurende dit dienstverband zijn heel veel werken tot stand gekomen. Aan veel scholen en andere openbare gebouwen in de stadsuitbreidingswijken die tussen de beide wereldoorlogen werden gebouwd, werd beeldhouwwerk van Krop toegepast. Maar ook aan de Amsterdamse bruggen ontstond werk van Krop. Begin twintigste eeuw werden in Amsterdam in de nieuwe wijken aan de rand van de stad maar ook in het centrum, vanwege de toename van het verkeer, veel bruggen gebouwd en verbouwd. Voor meer dan twintig bruggen, bijna allemaal ontworpen door de architect Kramer (die evenals Krop een dienstverband had bij dezelfde gemeentelijke dienst), heeft Krop beeldhouwwerk gemaakt. Door de samenwerking met verschillende architecten in Amsterdam, kreeg Krop ook regelmatig opdrachten aan bouwbeeldhouwwerk elders in het land. Voor bankgebouwen, kerken, scholen, woningcomplexen en winkels maakte hij de meest uiteenlopende sculpturen.
SOCIALISME In zijn jeugd had Hildo Krop, aan de hand van zijn vader, de socialistische leider van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij, Pieter Jelles Troelstra horen spreken. Dit maakte een blijvende indruk op hem. Omstreeks 1908 werd hij lid van de SDAP. Dit lidmaatschap duurde echter maar tien jaar. Krop verliet de SDAP in 1918 omdat in het socialistische dagblad ‘Het Volk’ een oproep stond om de negende Duitse oorlogslening te steunen. De pacifist Krop was van mening dat hij van een dergelijke partij geen lid meer kon zijn. Krop is na zijn vertrek bij de SDAP naar eigen zeggen nooit meer lid geweest van een politieke partij, ondanks zijn sterke communistische sympathieën.
Krop was een overtuigd strijder voor een betere samenleving met meer gelijkheid en solidariteit. Het socialisme heeft Krop in veel van zijn werk inspiratie gegeven. In het werk van de socialistische schrijvers als Abraham van Collem, C.S. Adama van Scheltema en Herman Gorter vond Krop gedreven medestanders om via hun werk de arbeiders de weg naar een beter leven te wijzen. Met name het gedicht ‘Pan’ van Gorter heeft een sterke stempel gedrukt op het werk van Krop. Tussen 1918 en 1931 vervaardigde hij meer dan vijfentwintig werken in de openbare ruimte waarin een prominente rol voor de faun wordt ingeruimd. Krops faunen, saters en Panfiguren zijn rechtstreeks terug te voeren op Gorters episch gedicht, dat in kringen van socialisten een grote faam had. In dit werk wordt door toedoen van Pan een omwenteling tot stand gebracht, waarin het kapitalisme wordt overwonnen en de arbeiders betere leefomstandigheden krijgen.
BAUHAUS Rond het begin van de jaren twintig begon Krop bekendheid te krijgen en werd zijn werk ook in het buitenland getoond, onder meer op de tentoonstelling ‘Holländische Kunst’ in Berlijn. Walter Gropius, de eerste directeur van Bauhaus in Weimar, zag zijn werk en vroeg Krop aan het Bauhaus les te komen geven, omdat hij in hem zijn eigen levensidealen herkende. Krop ging serieus in op het voorstel van Gropius en reisde naar Weimar. De tegenstellingen binnen het Bauhaus begonnen echter in 1921 al duidelijk te worden en de politieke situatie in Duitsland was onstabiel. Daarnaast had Krop het eigenlijk best naar zin in Amsterdam met zijn werk voor de gemeente. Het aanbod van Gropius werd door Krop afgewezen.
circa 1925
MONOPOLIEPOSITIE In de loop van de jaren twintig werden er verschillende keren bezwaren geuit tegen de monopoliepositie van Krop binnen Publieke werken. Voor het eerst was dat in 1923, toen een slechter wordende economie de toepassing van beeldende kunst aan gebouwen bedreigde. Er werd bepleit bij de afdeling Kunstzaken van de gemeente, ook anderen dan Krop in de gelegenheid te stellen voor de gemeente te werken. Het verantwoordelijk hoofd van de afdeling Gebouwen, Allard Remco Hulshoff, stelde zich op het standpunt dat hij evenals andere architecten het recht had zelf uit te maken met welke beeldhouwer hij wilde samenwerken. In 1928 volgde opnieuw een dergelijk incident. De commissie van Bijstand voor de Kunst achtte het niet in het belang van de stad om alle sculpturen door dezelfde beeldhouwer uit te laten voeren. Men vond dit ook oneerlijk tegenover andere beeldhouwers die nooit een kans kregen. Hulshoff was van mening dat de commissie een verkeerde indruk had van de omvang van het aan Krop opgedragen werk. Deze was niet zodanig, dat de kwaliteit er onder zou lijden. Hij wees ook op de snelle uitvoering van het werk door Krop. Bovendien, en dat was wellicht de voornaamste reden, was de verstandhouding tussen de gemeente en Krop uitstekend te noemen. Ook in latere jaren zou de positie van Krop nog enige malen ter sprake komen in de gemeenteraad. In 1929 had de gemeente oog voor noodlijdende kunstenaars en liet men naast Krop nog negen andere beeldhouwers beeldhouwwerk ontwerpen voor een brug. Voor deze brug ontwierp Krop wel het belangrijkste beeld, een steigerend paard met tussen de voorbenen een klein meisje (B 82). Het is de verbeelding van ‘De onbevangenheid der mensen tegenover het leven’ en is een van de bekendste werken van Krop geworden. De andere negen beeldhouwers maakten beeldjes die zich bevinden in het plantsoen langs de waterkant. Ook aan een brug aan de Jan van Galenstraat (B 94) zouden meerdere beeldhouwers hun bijdrage leveren: naast Krop, Jaap Kaas, Jan Trapman en Hubert van Lith. Het werk van verschillende kunstenaars bleek te heterogeen om zo dicht op elkaar geplaatst te worden, vond de wethouder van Kunstzaken. In principe leek daarmee de positie van Krop veilig gesteld, maar de praktijk bleek anders.
NIEUWE ZAKELIJKHEID Langzamerhand verminderde de behoefte aan bouwbeeldhouwkunst sterk. Dit had niet alleen te maken met de verslechterende economische omstandigheden. De Amsterdamse school maakte plaats voor de bouwstijl van de Nieuwe Zakelijkheid. Na 1932 werd bouwbeeldhouwwerk niet meer toegepast en het sculptuur werd steeds meer een autonoom element bij een gebouw. Veel van deze sculpturen hebben een klassieke, strenge uitstraling. Ook de maatvoering had meer relatie tot het gebouw. Dit betekende voor Krop een ander soort opdrachten, zoals het standbeeld van Erasmus (B 89) bij de ingang van het Vossius-gymnasium.
circa 1934
SOVJET-UNIE Met veel andere kunstenaars keek Krop met enthousiasme naar de Russische Revolutie en de jonge Sovjet-staat. Een staat waar de arbeider het voor het zeggen zou hebben. Dat Krop geen lid van de communistische partij werd, had meer een pragmatische reden. Hij wilde zijn positie als stadsbeeldhouwer niet in gevaar brengen. Het echtpaar Krop bewoog zich echter wel in communistische kringen. Voor De Tribune maakte hij in de jaren twintig politieke houtsneden en bij het tienjarig bestaan van de Sovjet-Unie ontwierp hij een legpenning (P 5). Ook ontstond er van zijn hand een portretbuste van Lenin (V 89), die zijn verdere leven in zijn atelier pronkte. In 1935 ging Krop op uitnodiging van de WOKS (een Russische vereniging voor culturele betrekkingen met het buitenland) naar de Sovjet-Unie. De bedoeling was dat hij een maand in Moskou zou verblijven, het werden drie maanden. De bereidheid van het echtpaar Krop om inlichtingenagenten van de Sovjet-Unie van dienst te zijn, wordt gesuggereerd door Igor Cornelissen in zijn boek ‘De GPOe op de Overtoom’. Krop maakte kennis met geheim agent Ignace Reiss. Hildo en Mien Krop waren wel gesteld op deze Reiss (of Poretsky, of Meneer Ludwik) en er ontstond een vriendschappelijke relatie, die onder meer resulteerde in een indringende portretbuste van deze ‘meneer Ludwik’ (V 106). Krop gaf na de oorlog in gesprekken met de Binnenlandse Veiligheidsdienst weinig prijs over deze vriendschap. Een gepensioneerde ambtenaar van de BVD laat in het boek van Cornelissen weten: “Hildo was geen apparatsjik. Hij was politiek niet zo slim, hij was vooral een idealist. Ons idee was dat zijn vrouw Mien er veel dieper in stak.”
TWEEDE WERELDOORLOG In mei 1941 werd de discussie over de monopoliepositie van Krop voor de derde keer geopend, dit keer door de wethouder van Kunstzaken J. Smit. Deze wethouder was lid van de al voor de oorlog opgerichte Nederlandse Cultuurkring, die sympathiseerde met de gedachte van een nationalistische cultuur en die zich afzette tegen de antifascistische beweging. Door de gemeente was inmiddels besloten dat elke kunstenaar zou kunnen inschrijven op kunstwerken aan bouwwerken. Al op 20 mei 1941 werd de directeur van Publieke werken verzocht om met spoed op te geven welke opdrachten aan Krop in een zodanig stadium verkeerden, dat ze alsnog zouden kunnen worden geannuleerd. Op 10 juni antwoordde directeur De Graaf, dat Krop geen werk in voorbereiding of uitvoering had, maar dat drie opdrachten zich in een dergelijke fase bevonden, dat ze redelijkerwijs niet meer konden worden teruggedraaid. Dit betrof beeldhouwwerk aan de bruggen aan het Vondelpark (B 109), Weesperplein (B 111) en Parnassusweg (B 114). De ontslagbrief aan Krop is gedateerd 14 juli 1941.
In de Tweede Wereldoorlog waren het vooral de beeldhouwers, en dan met name de Amsterdamse leden van de NKB, die protesteerden tegen het Kultuurkamerbeleid van de Duitse bezetter. Toen begin 1942, tijdens een vergadering van de NKB enkele beeldhouwers met Duitse sympathieën, overwogen om toch maar te tekenen voor de Kultuukamer, verlieten Gerrit van der Veen, Fred Carasso, Leo Braat en Hildo Krop de bijeenkomst, waarbij penningmeester Braat de kas meenam. Het geld zou voornamelijk worden gebruikt om kunstenaars in moeilijkheden financieel te kunnen helpen. Krop werd later nog gepaaid om lid te worden van de Kultuurkamer, waarbij hem herstel van de werkverhouding en een belangrijke opdracht in het vooruitzicht werd gesteld. Krop weigerde resoluut. Hij zou nog liever weer als kok gaan werken. Gedurende de oorlog kreeg Krop alleen een paar privé-opdrachten en maakte veel vrij werk. Hoewel het bekend was dat Krop er een antifascistische mening op na hield, werd hij pas in januari 1944 opgeroepen om te worden verhoord door de Duitse politie. Hoewel van veel kanten Krop het advies kreeg om onder te duiken, meldde hij zich toch bij het hoofdkwartier van de SS in de Euterpestraat in Amsterdam. Hij werd gedurende drie uur verhoord door een Nederlander in het bijzijn van een Duits officier. Op een gegeven moment wilde men hem laten gaan, maar de ondervrager zei: ‘Toch heb ik het gevoel dat je me belazert!’ Krop, die zijn hoed al op had, zette die weer af en zei: ‘Wel, dat neem ik niet!’ Tenslotte liet men hem toch vertrekken .
NA DE OORLOG Al vrij snel na de bevrijding kwam de verbroken verhouding tussen de gemeente en Krop aan de orde. Er werd voorgesteld om eerherstel te verlenen door Krop de opdracht te geven om een beeldje te maken voor een locatie aan het Rokin (Fortuna – B 117). Het college vreesde echter dat daaruit opgemaakt zou kunnen worden dat Krop opnieuw ‘het monopolie voor de opdrachten voor de Dienst van Publieke werken zou moeten hebben’. Er werd besloten dat Krop wel de opdracht voor het beeldje aan het Rokin zou krijgen, maar dat hij niet in zijn oude positie bij Publieke werken zou terug komen. Een bezoek aan Krop van de wethouders voor Kunstzaken en Publieke Werken, in gezelschap van de stadsarchitect Hulshoff had echter tot resultaat, dat dit besluit werd teruggedraaid. Krop werd wel duidelijk gemaakt, dat ‘gezien de ontwikkeling van de Nederlandse beeldhouwkunst, dat in de toekomst ook aan andere talentvolle krachten van Gemeentewege opdrachten behooren te worden gegeven’. Krop was het hier van harte mee eens. Hij gaf bij herhaling blijk van zijn waardering voor de jonge garde. Maar toch hield hij een gevoel van teleurstelling over aan de manier waarop dit allemaal tot stand kwam. De opdracht voor het beeldje aan het Rokin ervoer hij als een doekje voor het bloeden. Zó kon hij niet ingaan op het voorstel. Hij vond dat B&W de culturele kant van de zaak verwaarloosden. Het ging niet om hem, maar om het culturele belang van zijn werk voor de stad. ‘Zelfs al wilde u de oude regeling niet weer in werking laten treden, dan had dit toch wel op een andere manier kunnen gebeuren, met althans enige waardering voor de vele werken’. Uiteindelijk herstelde de gemeente de fout. Wethouder De Roos sprak op 3 januari 1946 zijn erkenning uit over verdiensten van Krop voor de stad. Vervolgens accepteerde Krop alsnog de opdracht voor het beeldje Fortuna, het oude dienstverband ging weer in en maakte Krop opnieuw deel uit van de heropgerichte commissie voor opdrachten van beeldhouwwerk.
Na de Tweede Wereldoorlog ontstond er een golf van opdrachten voor verzets- en herdenkingsmonumenten. Een van de eerste monumenten, die Krop ontwierp, was dat voor de Nieuw Ooster (begraafplaats in Amsterdam-Watergraafsmeer) ter nagedachtenis van de achttien mannen die waren terecht gesteld na de Februaristaking in 1941. Ook ontwierp hij herdenkingsmonumenten o.a. aan de Marnixstraat in Amsterdam, Steenwijk, Kampen en Den Haag.
circa 1947
STADSBEELDHOUWER VAN AMSTERDAM Op 21 februari 1956 werd Krop eindelijk officieel ‘Stadsbeeldhouwer van Amsterdam’. Bij deze eretitel werd hij tevens benoemd tot adviseur van Publieke werken voor de beeldhouwkunst. Ook kreeg hij de opdracht van de gemeente een monument te ontwerpen voor de architect H.P. Berlage, dat geplaatst zou worden op het Victorieplein. Dit was een eervolle, maar zware opdracht voor de 72-jarige Krop, omdat het beeld en sokkel naar zijn mening in natuursteen uitgevoerd moest worden. Van de mogelijkheid het in brons uit te voeren, een suggestie van zijn bezorgde vrouw, wilde Krop niets weten. Het zou tien jaar duren voordat het beeld onthult zou worden (Mo 48).
LAATSTE JAREN In de eerste helft van de jaren zestig liet Krops gezondheid steeds meer te wensen over. Het auto-ongeluk dat hij eind 1963 kreeg verslechterde zijn gesteldheid behoorlijk. Maar op 26 februari 1964 was hij voldoende hersteld om de huldiging voor zijn tachtigste verjaardag in zijn geboorteplaats Steenwijk te ondergaan. Enkele maanden later volgde een uitgebreide solotentoonstelling in het Stedelijk Museum in Amsterdam.
Hildo Krop stierf in het harnas. Op 20 augustus 1970 overleed hij in zijn atelier aan de Plantage Muidergracht aan een hartaanval.
1964
Herinnering aan Hildo Krop in zijn oude atelier aan de Plantage Muidergracht: een uitgehouwen kop en een muurschildering
De portretfoto’s van Hildo Krop komen uit het archief van het Hildo Krop Museum, Steenwijk